Uitspraak CVAH-rechtszaak tegen de Staat overbodig

Gepubliceerd op 23 april 2021

De CVAH heeft het kort geding tegen de Staat ingetrokken. De CVAH nam de  juridische stappen tegen de Staat vanwege het verbod voor non-food marktondernemers om op de markt te staan.

“Naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank en na overleg met de landsadvocaat was er juridisch gezien geen andere beslissing mogelijk door de CVAH.”, legt CVAH-advocaat Martijn van Meppelen-Scheppink uit. CVAH-voorzitter Louise Wesselius sluit hierop aan, “En daarmee is een uitspraak in het kort geding overbodig geworden en voorkomen dat de CVAH was veroordeeld in de proceskosten van de Staat.  De volledige juridische uitleg van onze advocaat is hier te lezen. Van de gelegenheid wil ik gebruik maken om iedereen die zich ingezet heeft zowel in de CVAH als daarbuiten te bedanken voor de nodige aandacht voor de ambulante handel. We hebben het samen gedaan!”

De (juridische) uitleg waarom het kort geding tegen de Staat werd ingetrokken door CVAH-advocaat Martijn van Meppelen Scheppink:

“Om ontvankelijk te zijn in een kort geding heb je een zogenaamd spoedeisend belang nodig. Als dat spoedeisend belang ontbreekt verklaart de kort geding-rechter je niet ontvankelijk dan wel wordt de vordering afgewezen. Bij de behandeling van het kort geding op woensdag 14 april jl. is door de rechter aangegeven dat hij binnen twee weken uitspraak doet tenzij dit door nieuwe ontwikkelingen niet meer nodig is.

De uitspraaktermijn van 2 weken liep nog (tot en met 28 april a.s.). Er was nog geen uitspraak gedaan.

Door de mededeling van de minister-president op de persconferentie van afgelopen week dat de warenmarkten met ingang van 28 april a.s. weer volledig (inclusief de non food) open gaan, was sprake van nieuwe ontwikkelingen en kwam het spoedeisend belang van de CVAH bij het kort geding te vervallen. Dat er in de toekomst wellicht opnieuw sprake zou kunnen zijn van een lockdown en (gedeeltelijke) sluiting van warenmarkten is juridisch gezien geen belang en zeker geen spoedeisend belang voor een uitspraak in kort geding. Daar zal dan in dat onverhoopte geval opnieuw actie op moeten worden ondernomen.

Naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank en na overleg met de landsadvocaat was er juridisch gezien daarom geen andere beslissing mogelijk dan het kort geding intrekken.

Stel dat we het kort geding toch hadden doorgezet en, na de persconferentie, toch een uitspraak hadden verlangd, dan had dit tot een niet ontvankelijk-verklaring dan wel afwijzing van de vordering geleid en was de CVAH veroordeeld in de proceskosten van de Staat. Dat hebben we nu weten te voorkomen.”